Mijn ijver heeft van smart mij doen vergaan,
Omdat Uw woord zo schandlijk wordt vergeten;
Mijn vijand ziet dat met verachting aan.
Uw woord is rein, dat mag gelouterd heten;
Uw knecht wil zich daar daaglijks mee beraan;
Hij heeft het lief, wijl 't hem zijn plicht doet weten. |
|