Van U komt, Heer, het loflied dat ik zing:
laat mij vergelden al wat ik ontving.
Laat mij U loven in de grote kring
van die U vrezen!
Gij need'rig volk, gij zult gezeten wezen
aan een festijn! Die God zoekt, moet Hem prijzen!
O, haal uw hart op aan zijn gunstbewijzen,
die eeuwig zijn. |
|