63 U bent mijn God, U blijf ik zoeken

vorige pagina
[1]
U bent mijn God, U blijf ik zoeken,
met hart en ziel verlang 'k naar U,
als dorstig land lig ik te smachten;
geef mij uw levend water nu.
[2]
Daarom ging 'k vroeger
naar uw tempel
om daar uw heerlijkheid te zien,
uw macht, uw grootheid; want uw liefde
is meer dan leven bovendien.
[3]
Dus wil ik levenslang U zingen,
naar U strek ik mijn handen uit.
Uw naam weerklinkt steeds
van mijn lippen;
ik zing uw loflied klaar en luid.
[4]
Want U verzadigt heel mijn leven.
Ik juich U toe en breng U eer.
Het beste geeft U mij te eten.
Uw loflied blijf ik zingen, Heer.
[5]
Zelfs als ik neerlig om te rusten,
denk ik aan U in donk're nacht.
U bent mijn hulp; ik ben weer veilig:
uw vleugels dekken mij met macht.
[6]
U houdt mij vast, ik zal niet vallen,
mijn leven is aan U verkleefd.
Uw rechterhand zal steeds mij dragen,
ook als mijn hart van zorgen beeft.
[7]
Maar wie mijn lichaam
willen doden,
die zullen zelf verloren gaan;
in diepste diepten zie 'k hen vallen.
door jakhalzen en zwaard vergaan.
[8]
De vorst zal zich in God verheugen;
en elk die zich aan God verbond,
die mag zichzelf gelukkig prijzen:
God stopt de leugenaars de mond.