Laat mij toch nimmermeer uw toorn verwekken,
verstoot hem niet die U in zwakheid dient.
Zoudt Gij uw heerlijk aangezicht bedekken,
zo wordt mijn leven leeg en zonder vriend.
Gij zijt het enigst dat mijn hart bezit!
Van al mijn schatten bleef mij niets dan dit:
Gij zijt de helper die mij niet verlaat,
als vader en als moeder van mij gaat. |
|