Zij scholen samen als ik lijd,
over mijn leed zijn zij verblijd.
Zij spotten in hun goddeloosheid,
bedelven mij onder hun boosheid.
O Heer, hoelang nog ziet Gij toe?
Zijt Gij hun brullen nog niet moe?
Verlos mij als uw onderpand,
uit klauw en tand en tegenstand. |
|