64 Mijn God, wil naar mijn klagen horen

vorige pagina
[1]
Mijn God, wil naar mijn klagen horen,
behoed mijn leven in de nood.
Mijn vijand wil mij angst aanjagen,
dreigt mij met zijn verschrikking groot.
[2]
Bewaar mij voor de lasteringen,
de draaierijen in het kwaad.
Bewaar mij voor hun scherpe tongen,
hun bitter woord is als een zwaard.
[3]
Hun woorden kwetsen steeds
als pijlen,
oprechte mensen zijn hun doel,
vanuit een hinderlaag getroffen.
De vijand kent geen eergevoel.
[4]
Ze sporen ieder aan tot misdaad,
zetten verborgen strikken uit,
bedenken zo hun slechte plannen:
"Wij staan voor niets, wij maken buit!"
[5]
Maar op hen richt de Heer
zijn pijlen
en plotseling zijn zij gewond.
Hun scherpe tong bracht hen tot vallen.
Elk schudde 't hoofd, die hen daar vond.
[6]
Zo leert men God te respecteren,
te zeggen wat Hij heeft gedaan.
Zo leren allen te beseffen,
hoe 't werk van God is voortgegaan.
[7]
Rechtvaardigen zijn
blij en dankbaar,
want God de Heer geeft veiligheid.
Oprechten zullen in God roemen,
zich zalig prijzen voor altijd.