[1]
O, wie kan bloemen maken?
Kan jij dat doen, ik niet!
O, wie kan bloemen maken?
't Is God die alles ziet.
[2]
O, wie kan regen maken?
Kan jij dat doen, ik niet!
O, wie kan bloemen maken?
't Is God die alles ziet.
[3]
O, wie kan zonlicht maken?
Kan jij dat doen, ik niet!
O, wie kan bloemen maken?
't Is God die alles ziet.
[4]
O, wie kan vlinders maken?
Kan jij dat doen, ik niet!
O, wie kan bloemen maken?
't Is God die alles ziet. |
|