74 Waarom, o God, verstoot U voor altijd

vorige pagina
[1]
Waarom, o God,
verstoot U voor altijd
en brandt uw toorn zo fel in uw mishagen?
Waarom geeft U ons zoveel leed te dragen?
Gedenk uw volk, de schapen die U weidt.
[2]
Gedenk toch uw gemeente
als weleer,
door U verlost en daarna vast bevestigd
op Sion, waar uw woning was gevestigd.
Kent U, o God, uw erfdeel dan niet meer?
[3]
Treed nader, Heer,
zie de verwoesting aan,
de vijand heeft uw huis in puin geslagen.
Zijn brallend lied weerklonk er vele dagen.
Hij mocht daar bij zijn zegevaandel staan.
[4]
Als kreupelhout, versplinterd door de bijl,
zo werd door hen het lofwerk der panelen
verbrijzeld met hun hamers en houwelen.
Zo werd ontwijd de woning van uw heil.
[5]
Zij staken, Heer,
uw heiligdom in brand,
om tot de grond uw naam zo te ontwijden.
Zij spraken af: Laat ons dit volk kastijden.
Door vuur verging elk godshuis in dit land.
[6]
Wij zien bij ons uw tekenen niet meer.
Niet één profeet is ons tot troost gebleven.
zijn wij dan aan de vijand prijsgegeven?
Hoe lang zal hij uw naam nog honen, Heer?
[7]
Waarom houdt U,
o Heer, terug uw hand,
uw rechterhand, die altijd heil bewerkte?
Strek hem toch uit!
Bent U niet onze sterkte!
Verdelg de vijand, drijf hem uit het land.
[8]
En toch is God vanouds
mijn God en Heer,
mijn koning die verlossing bracht op aarde
en overal zijn werken openbaarde,
die Israël verloste telkens weer.
[9]
U hebt de zee gekliefd Heer,
door uw kracht,
ook Leviatans koppen daar gespleten,
de draken in de zee uiteengereten
en die als aas naar de woestijn gebracht.
[10]
Uw almacht deed ontspringen
beek en bron
en sterke stromen deed U toch verdrogen.
Ook dag en nacht bestaan
door uw vermogen,
U schiep de hemellichten en de zon.
[11]
U die eertijds de grens
van zee en land
bepaald hebt in vrijmachtig welbehagen,
U schiep de zomer- en de winterdagen,
de jaargetijden houdt U, Heer, in stand.
[12]
Gedenk dit, Heer,
de vijand smaadt uw eer.
Geef aan het roofdier
toch uw volk niet over,
uw tortelduif niet aan de brute rover.
Wil de verdrukten niet vergeten, Heer.
[13]
Aanschouw, o Heer,
aanschouw toch uw verbond.
Het land is vol geweld in donk're holen.
Houdt U voor de verdrukte
niet verscholen,
leg hem opnieuw een lofzang in de mond.
[14]
Sta op, o God,
beslecht uw eigen zaak.
Gedenk de smaad
van wie U dwaas bestrijden
en het getier dat klinkt van alle zijden.
Vergeet het niet! Sta op, o God, ontwaak!