[1]
Adam kijk eens in het rond,
in de lucht en op de grond.
Zie je al die dieren gaan?
Geef ze allemaal een naam.
Wat een wonderlijk gedoe
stuurt God zomaar naar je toe.
Grote beesten van het land,
maar ook kleintjes uit het zand.
[chorus]
Hé, doebie doebie
doeb doeb doebiedo
krokodil en katetoe!
Hoor, de vogels gaan tekeer.
Hoor je 't Adam,
ze fluiten voor de Heer.
[2]
Dik en dun en nog veel meer,
ook zo'n lange-nek-meneer,
lopen keurig in de rij,
één twee drie aan jou voorbij.
Vissen komen niet op 't land,
jij moet naar de waterkant;
zie ze zwemmen af en aan,
geef ze vliegensvlug een naam.
[3]
't Wordt vandaag een beestenboel,
een gekwek en een gejoel.
Kijk, ze zwaaien naar hun aard
met een vleugel of een staart.
Zo krijgt ieder dier z'n naam
die 'm past van nu af aan.
Leeuwen, tijgers, nachtegaal.
Kip, kat, krekel, allemaal. |
|