231 Jozef zoekt zijn grote broers

vorige pagina
[1]
Jozef zoekt zijn grote broers,
alle tien zijn ze jaloers
op zijn jas en op zijn dromen.
Als ze Jozef aan zien komen,
wordt zijn mantel afgerukt,
diep zit Jozef in de put.
[2]
Met een slavenkaravaan
moet hij naar Egypte gaan.
Alle dromen zijn vergeten,
heel veel kwaad wordt hem verweten.
Jozef die onschuldig is,
komt in de gevangenis.
[3]
Lange jaren gaan voorbij,
maar de Heer is hem nabij.
Nieuwe dromen worden wakker
door de schenker en de bakker.
Maar de schenker, hij vergeet
al wat Jozef voor hem deed.
[4]
Farao hoog op de troon
droomt een wonderlijke droom.
Daarom laat hij Jozef komen
en dan worden alle dromen
van de koe en korenaar
en de maan en sterren waar.
[5]
God heeft alles omgekeerd,
Jozef wordt als vorst vereerd.
En het kwade valt in duigen
en de broers ze moeten buigen.
Zo houdt God door Jozefs hand
't volk van Israƫl in stand.