285 Zeg, wie heeft geschapen de bloemetjes

vorige pagina
[1]
Zeg, wie heeft geschapen de bloemetjes,
de bloemetjes, de bloemetjes?
Zeg, wie heeft geschapen de bloemetjes?
God in de hemel daar.
[2]
Zeg, wie heeft geschapen de sterretjes,
de sterretjes, de sterretjes?
Zeg, wie heeft geschapen de sterretjes?
God in de hemel daar.
[3]
Zeg, wie heeft geschapen de vogeltjes,
de vogeltjes, de vogeltjes?
Zeg, wie heeft geschapen de vogeltjes?
God in de hemel daar.
[4]
Zeg, wie heeft geschapen jou en mij,
jou en mij, jou en mij?
Zeg, wie heeft geschapen jou en mij?
God in de hemel daar.
[5]
Zeg, wie heeft geschapen