1. Mijn hart wacht stil op U, o Heer,
uw komst verwacht ik, meer en meer,
uw liefde houdt mijn ziel gevangen.
Naar U gaat al mijn vreugde uit,
ik wacht op U, wacht als een bruid,
reikhalzend hunkert mijn verlangen.
2. Onrustig leef ik, opgejaagd,
door duizend dromen uitgedaagd
die liegen, lokken en verleiden;
de boze, briesend als een leeuw,
gaat brullend rond - ik roep, ik schreeuw
tot U, o God: Kom mij bevrijden!
3. De kracht van oorlog en geweld,
de macht van goud en goed en geld,
hoe kan ik daaraan ooit ontkomen?
Schandelijk schamel is de schijn:
steeds meer te hebben en te zijn,
dat is, o God, waar wij van dromen!
4. Ik roep, ik smeek vol ongeduld:
O Geest, als Gij mijn leven vult,
o overvloed, o milde regen,
dan wordt mijn hart verrassend rein,
dan drink ik fris uit uw fontein:
water des levens, zuiver zegen!
5. Met heel mijn hart verwacht ik, Heer,
uw komst, de grote ommekeer;
hoe vrolijk zal ik U ontvangen!
Gij die mijn allerliefste zijt,
kom, Gij die lijf en ziel bevrijdt,
vervul mijn allerdiepst verlangen! |
|