[1]
In vuur en vlam zet ons de Geest gegeven op het Pinksterfeest,
ten leven op ons uitgestort -
hoort hoe Gods kerk geboren wordt!
[2]
Wie door dit vuur wordt aangeraakt
en uit het ongeloof ontwaakt,
beleeft - God lof! - een ommekeer,
de dag van de verrezen Heer.
[3]
Wie op het rijk van Christus hoopt
ontvangt de Geest en wordt gedoopt -
God heeft uw zonden weggedaan,
een nieuwe mens is opgestaan!
[4]
Al slaat men ons met zweep en stok,
geboeid, geketend in het blok,
wij weten: God houdt trouw de wacht -
wij zingen psalmen in de nacht!
[5]
En is uw vlam haast uitgeblust,
gij moedeloze, hier is rust!
Alwie in eerbied voor Hem knielt
wordt met zijn vuur opnieuw bezield.
[6]
Wie gaan gebukt door angst en pijn
of schuldeloos gevangen zijn,
om Christus en het recht bespot,
hun offer is bekend bij God.
[7]
Heeft iemand meer dan nodig is
die schenkt wat overbodig is,
want liefde maakt ons meer dan rijk,
ons wacht zijn land, zijn koninkrijk.
[8]
De aarde is ons toevertrouwd,
God strooit ons uit als zoutend zout,
als licht dat in het duister straalt
en metterdaad zijn woord vertaalt.
[9]
Zo waait de wind, zo blaast de Geest,
zo laait het vuur van pinksterfeest,
wij zijn het lichaam, Hij het hoofd -
uw naam, Heer Jezus, zij geloofd! |
|