1. O God van hemel, zee en aard.
Gij zijt ons loflied eeuwig waard!
O liefde, nooit geëvenaard:
Gij gaaft het al.
2. Als lente blij ons tegenlacht,
de zomer prijkt met bloemenpracht,
en d'aren staan in volle dracht:
Gij gaaft het al.
3. Gij hebt ons huis in vreê bewaard.
Gij hebt voor leed ons dak gespaard,
o bron van alle goed op aard':
Gij gaaft het al.
4. Gij daaldet van uw hemeltroon,
ontvingt der wereld smaad en hoon;
Gij gaaft uw eengeboren Zoon!
Gij gaaft het al.
5. Gij gaaft des Geestes reine kracht,
de geest van leven, liefd' en macht,
die zevenvoud genade bracht.
Gij gaaft her al.
6. Die velen door uw liefdekracht
verlost hebt uit der zonde macht.
Vader, wat kan U toegebracht!
Gij gaaft het al.
7. Wat zelf wij wonnen, baatt' ons niet;
slechts wat w’U leenden, winste liet
en wordt een schat, die Gij ons biedt;
Gij gaaft het al.
8. Wat wij ook gaven U, o Heer,
't keer' duizendvoudig tot ons weer,
wij geven 't enkel U ter eer;
Gij gaaft het al.
9. O Gij, die onze Schepper zijt,
wie gans ons hart is toegewijd,
verleen ons uw barmhartigheid,
Gij gaaft het al. |
|