Vier feest voor God, die ons beschermt,
en zing voor hem, de God van Jakob.
Laat alle instrumenten klinken
en blaas de ramshoorn voor het feest:
bij nieuwe maan, bij volle maan,
bij alle feesten van het jaar.
Een woord wordt wet in Israël:
Jacobs God heeft het gesproken.
Zijn woord is wet voor heel het volk
sinds het uit Egypte trok.
Een stem die ik niet kende zei:
”Ik nam wat zwaar was van je over.
Een loden last viel van je schouders.
Vanuit een donderwolk sprak ik,
gaf antwoord op je smeekgebed.
Maar later bleek je niet oprecht.
Mijn volk, ik roep je bij je naam,
Israël, ik smeek je: luister!
Ik waarschuw jou: ga niet opnieuw
vreemde goden achterna.
Ik ben de HEER, ik ben je God,
die jou bevrijdde uit Egypte.
Kom jij tekort? Open je mond!
Ik geef je altijd weer te eten.
Maar Israël verzette zich,
wilde niets meer van mij weten.
Het hield zich doof voor wat ik zei.
Ik zweeg en heb ze laten gaan.
Als Israël mij volgen zou,
dan zou er weinig overblijven
van al zijn trotse tegenstanders.
Ze zouden kruipen voor mijn volk,
dat zonder zorgen leven zou
omdat in alles was voorzien.” |
|