Luister naar mijn bidden, HEER, en hoor mijn roep om hulp.
Laat me uw gezicht weer zien, nu ik u nodig heb.
Geeft u antwoord? Hoort u mij? Kom snel. Ik schreeuw het uit.
Heel mijn leven is als rook: vervlogen en voorbij.
In mijn botten gloeit het vuur, de koorts die mij verteert.
Uitgemergeld is mijn lijf, omdat ik niets meer eet.
Als een pelikaan ben ik, alleen in de woestijn.
Ik lig wakker, nachtenlang, van wat mijn vijand zegt.
Uitgejouwd en uitgescholden word ik, heel de dag.
Alles wat ik eet is zand. Ik drink pas als ik huil,
want u greep me woedend beet, u smeet me ziedend neer.
Ik ben uitgedroogd als hooi: een schaduw van mijzelf.
Maar, HEER,
u bent de koning, voor altijd.
Laat zien dat u nog van ons houdt.
Het doet ons pijn als wij het puin zien,
de ruïnes van uw stad.
Ooit weet de aarde wie u bent.
U heeft uw stad opnieuw gebouwd.
U ziet ons staan. U hoort ons bidden.
U laat zien dat u er bent.
Zeg het aan je kinderen, dan geven zij het door.
Schrijf het op: hij is de HEER. Hij boog zich naar ons toe.
Hij bevrijdt ons. Hij beschermt ons. Hij heeft ons gehoord.
Samen zingen wij voor hem, daar in Jeruzalem.
Waarom slaat hij mij zo hard? Waarom maakt hij me zwak?
Laat mij leven, God die leeft. Ik wil nog lang niet dood.
Want ooit
bracht u de aarde in haar baan.
U draagt de sterren, zon en maan
en als de hemel is versleten
trekt u nieuwe kleren aan.
U blijft dezelfde, voor altijd.
Voor wie u dient bent u dichtbij.
Al onze kinderen zijn veilig
omdat u ze altijd ziet. |
|