[1]
Hoor toch mijn volk,
naar wat ik heb te zeggen
en neem ter harte wat mijn mond u leert.
Ik wil verhalen van een ver verIeden,
de diepe wijsheid, aan geen mens geleerd;
een groot geheim,
verborgen voor de wijzen,
dat laat ik zien aan wie bij mij verkeert.
[2]
Wat wij door overlevering ontvingen,
wat ons verteld is door het voorgeslacht,
dat mogen w' onze kind'ren niet onthouden.
Wij leren hen de grootheid
van Gods macht.
Want God verrichtte wonderen en daden,
groot van formaat en wonderbaar in kracht.
[3]
God heeft met Jakob
een verbond gesloten
en gaf zijn woord en wet aan Israël.
De Heer gebood
het voorgeslacht om jong'ren
te leren leven naar zijn wijs bestel.
Zo zou het nageslacht op Hem vertrouwen;
dan bleven wet en Gods verbond in tel.
[4]
Het nageslacht mocht niet
tot voorbeeld nemen
het voorgeslacht, weerbarstig, eigenwijs,
onevenwichtig in zijn doen en laten,
ontrouw aan God, opstandig en onwijs.
Efraïms zonen weigerden te strijden,
ze gaven Gods verbond en wetten prijs.
[5]
Bij Soan in Egypte
deed God wond'ren,
zichtbaar voor 't hele volk van Israël.
Hij spleet het water van de zee in tweeën
en leidde hen erdoor op zijn bevel.
Bij daglicht was God in de wolk aanwezig;
's nachts leidde God hen
met zijn vuur zo fel.
[6]
In de woestijn brak God
de bodem open;
er stroomde water uit als een rivier.
Hun dorst verdween,
toch bleven zij opstandig,
en eisten voedsel: Geef ons eten hier!
Kan God ons brood
en vlees te eten geven?
Zo hoorde God hun roepen en getier.
[7]
Gods toorn ontstak in boosheid,
vuur en vlammen,
want ze vertrouwden niet op God de Heer.
Hij gaf de wolken daarop zijn bevelen
en uit de hemel viel het manna neer.
Brood van de eng'len kregen zij te eten.
Hij gaf hen ruimschoots voedsel,
keer op keer.
[8]
God liet uit zuid en oost
de winden waaien.
Er kwamen vogels met de winden mee.
Er viel een kwakkelregen op hun tenten,
vogels zo talrijk als het zand der zee.
Hun mond was vol
- weer waren ze opstandig -.
Toen doodde God hun jongeren als vee.
[9]
Ondanks dit alles bleven zij maar voortgaan
met zond' en kwaad, ze hadden niets verstaan.
Dan maakte God hun leven zwaar en doelloos;
tot een verschrikking werd hun aards bestaan.
Dan keerden z' om en zochten hun bevrijder,
hun rots op wie zij zeker konden staan.
[10]
Maar zij bedrogen God
in al hun spreken
en waren zijn verbond opnieuw ontrouw.
Maar God de Heer was
met hun lot bewogen,
vergaf hun zonden,
bracht hen niet in 't nauw.
Hij wist dat mensen broos
en breekbaar waren,
een ademtocht, die zo verdwijnen zou.
[11]
Ze waren steeds weer
tegen God opstandig
in de woestijn en krenkten Hem daar zeer,
de heil'ge God van Isr'el, hun bevrijder,
vergeten waren wond'ren van weleer:
hoe Hij bij Soan in Egypte ingreep
met sterke hand: Hij sloeg de vijand neer.
[12]
God maakte bloed van stromen en rivieren,
de Nijl, de beken werden ervan vol.
Egyptenaren konden niet meer drinken.
En zo betaalden zij voor 't kwaad hun tol.
Kikvorsen kwamen en sprinkhanen vraten
hun oogsten op, zij speelden elk hun rol.
[13]
Zijn ranken braken stuk onder de hagel,
ijzel verwoestte bomen; en het vee
kwam om door bliksem en door hagelstenen.
God stuurd' Egypte een tienvoudig wee.
Hij doodde al Chams eerstgeboren zonen,
verwoestt' Egypte's welvaart, rust en vree.
[14]
Maar als een herder
waakzaam voor zijn kudde
zo leidde God door 't woeste land zijn volk.
Onder zijn hoede was er niets te vrezen.
De vijand stierf in wilde waterkolk.
Hij bracht hen naar de berg,
door Hem gekozen.
Het bergland gaf Hij eeuwig aan zijn volk.
[15]
Uit het beloofde land
verdreef God volken,
gaf ied're stam zijn eigen leefgebied.
Toch werden zij opstandig, zoals eerder,
pleegden verraad, deden zijn wet teniet.
Zij dienden godenbeelden als hun ouders
en hielden zich aan al Gods wetten niet.
[16]
God zag hun ontrouw
en ontstak in woede.
Hij gaf de ark aan vijanden als buit.
De mannen stierven, evenals zijn priesters;
geen meisje werd bezongen als een bruid.
De weduwen, zij konden niet meer huilen
in smart verstomde zelfs hun klaaggeluid.
[17]
Toen werd God wakker,
zoals ook een strijder
uit diepe slaap en roes opeens ontwaakt.
De Heer verrees als held en sloeg de vijand
van acht'ren neer.
God heeft zijn keus gemaakt.
Hij bleef niet meer bij Efraïm of Jozef,
maar koos voor Juda, waar Hij over waakt.
[18]
Op Sion bouwde God
zijn heil'ge tempel,
hoog als een berg, als d' aarde vastgesteld.
Hij koos voor David, die de Here diende,
haalde hem weg van schapen in het veld.
Hij was de herder die Gods volk zou leiden
met vaste hand en als een kundig held. |
|