1. Kom, zing nu vrolijk voor de HEER.
Ons heil ligt vast in Hem. Vereer,
ontmoet Hem juichend in zijn woning.
Zo groot als God kan niemand zijn.
De vreemde goden zijn maar schijn.
God is de allerhoogste koning.
2. De zee is, met het vasteland,
hoe diep of hoog ook, in Gods hand.
Zij kunnen van zijn macht getuigen.
God heeft ons voor zichzelf gemaakt.
Hij heeft ons reddend aangeraakt.
Laat iedereen zich voor Hem buigen.
3. De HEER is onze God en wij
zijn als een kudde Hem nabij:
de schapen die Hij zelf wil weiden.
Luister vandaag nog naar zijn stem.
Weersta God niet, blijf dicht bij Hem.
Keer je niet af, maar laat je leiden.
4. Doe niet als ooit in de woestijn.
Je ouders deden God daar pijn.
Niets kon Hij met zijn volk beginnen.
Heilig vertoornd heeft Hij bepaald:
wie koppig van mijn wegen dwaalt
komt het beloofde land niet binnen. |
|