1. Vanuit de stilte klinkt ons zingen,
God, die in Sion woont.
De dank voor al uw zegeningen
ontvangt U waar U troont.
U luistert als we tot U spreken.
Tot U komt al wat leeft.
De zonden konden mij niet breken,
omdat U ons vergeeft.
2. Gelukkig wie bij U vertoeven;
uw woning is ons thuis.
Daar mogen wij uw zegen proeven,
het goede van uw huis.
U antwoordt ons op grootse wijze.
U redt ons door uw hand.
De hele wereld zal U prijzen,
de zee, de lucht, het land.
5. Dit wordt het kroonjaar van uw zegen,
van rijkdom die U schenkt.
Waar U verschijnt, drupt milde regen
die de woestijn doordrenkt.
De heuvels laten van zich horen.
De weiden zijn vol vee.
De dalen zijn bedekt met koren;
zij zingen vrolijk mee. |
|