1. Ik houd van U, mijn HEER, U bent zo machtig.
U bent mijn schild, mijn vesting, sterk en krachtig,
een redder die zich over mij ontfermt,
die als een sterke stadsmuur mij beschermt.
U bent de God die al mijn eerbied waard is;
bescherm mij tot het strijdgewoel bedaard is.
Dan ben ik vrij; de vijand is gevlucht.
Ik kan weer leven, blij en opgelucht.
5. Aan wie genadig zijn, geeft U genade;
met trouw beloont U alle trouwe daden.
Uw heiligheid verlicht wie heilig leeft,
maar wee degene die niets om U geeft.
U redt wie voor U staan met lege handen;
wie vol is van zichzelf, legt U aan banden.
U bent voor mij een lamp die helder schijnt,
een stralend licht, waardoor mijn nacht verdwijnt. |
|