189 Rots, waaruit het leven welt

vorige pagina
1. Rots, waaruit het leven welt,
berg mj voor het wreed geweld;
laat het water met het bloed,
dat Gij stort in overvloed,
als een bron van Sion zijn,
die ontspringt in de woestijn.

2. Niet de arbeid, die ik lijd,
niet mijn ijver en mjn strijd,
niet mijn have en mijn goed
komt uw wensen tegemoet;
ook mijn tranen en verdriet
zijn voor niets, redt Gij mij niet.

3. Ja, Gij zijt het die mij redt,
van uw eigen strenge wet,
van mijn eigen dwaze schuld
die Gij delgt in uw geduld;
God, die al mijn kwaad verdroeg,
Uw genade is genoeg.

4. Wat ik in mijn handen houd
is uw kruis tot mijn behoud.
Gij die naakten overkleedt,
die tot redding zijt gereed,
die melaatsen rein doet zijn,
kleed mij, redt mij, maak mij rein.

5. Als ik eens het leven laat
en de adem mij ontgaat,
als mijn oog gebroken is,
als mijn ziel gedoken is
in de dorre doodsvallei,
o Gij Rots, wees daar nabij.