233 Koester nimmer de gedachte

vorige pagina
1. Koester nimmer de gedachte,
dat God u verstoten zou.
Groot zijn Gods genadekrachten,
grenzeloos Gods liefd' en trouw.
O mijn hart, vertwijfel niet!
De verzoening is geschied.
Hij toch heeft zijn Zoon gezonden
ter vergeving van uw zonden.

2. God heeft ons zijn woord gegeven:
`Ik wil niet des zondaars dood,
maar veeleer dat hij zal leven
en zich tot Mij wendt in nood.'
Wat de Heer het meest begeert,
is dat de verdwaalde keert
uit verlorenheid en duister
naar zijn Rijk van licht en luister

3. Welke herder zoekt zijn schapen
zoals deze Herder doet,
die met sluimren zal noch slapen,
die zo trouw zijn kudde hoedt?
Als er één is afgedwaald,
't wordt door Hem weer thuisgehaald.
Ja Hij wil zijn eigen leven
voor 't behoud der zijnen geven.

4. Heel het englenheer daarboven,
dat zijn Schepper eeuwig eert
en met moe wordt God te loven,
juicht als een mens zich bekeert.
Ieder die zijn schuld belijdt,
vindt genade en zaligheid.
God wil al zijn schuld vergeten
en met van vergelding weten.

5. Hoe hoog ook de bergen reiken
en hoe diep de zeeën zijn,
hoe oneindig 't al mag blijken,
't allergrootste zelfs is klein
tegenover het geduld,
dat Gods Vaderhart vervult
en waarmee Hij ons wil dragen
tot aan 't einde onzer dagen.

6. Zelfs al zouden alle zonden,
van de aanvang af begaan,
in uw hart worden gevonden
en gij zoudt tot Jezus gaan:
- voor die schuld, onmeetlijk groot,
werd de Heer aan 't kruis gedood -
dan nog hadt gij niets te vrezen,
Gods gena zou groter wezen.

7. Wil de poort dan open maken
tot uw heil, laat mij altijd
bij U zijn en doe mij smaken,
Here, dat Gij liefde zijt.
Geef dat ik van dag tot dag
in uw liefde groeien mag
en U wederom beminnen
met geheel mijn hart en zinnen.