(100) Juicht, aarde! Juicht alom de Heer
[1]
Juicht, aarde!
Juicht alom de Heer!
Dient God met blijdschap, geeft Hem eer!
Komt, nadert voor zijn aangezicht,
zingt Hem een vrolijk lofgedicht!
[2]
De Heer is God! Erkent, dat Hij
ons heeft gemaakt; zijn volk zijn wij:
zijn schapen, die Hij voedt en weidt,
een volk tot zijne dienst bereid.
[3]
Gaat tot zijn poorten in met lof,
met lofzang in zijn heil'ge hof;
looft Hem aldaar met hart en stem;
prijst zijne naam, verheerlijkt Hem!
[4]
Want goedertieren is de Heer;
zijn goedheid eindigt nimmermeer;
zijn trouw, zijn waarheid houdt haar kracht
tot in het verre nageslacht.