(109) O God, ik loof U, zwijg niet langer
[1]
O God, ik loof U,
zwijg niet langer,
gewetenloos valt men mij aan.
Hun valse opzet, leugen, laster
laat redeloze haat begaan.
Voor goedheid krijg ik enkel kwaad,
op vriendschap is het antwoord: haat.
[2]
Laat ook mijn vijand eens ervaren:
beschuldigingen zonder grond.
Laat goddeloos een rechter baren
de uitspraak 'schuldig' uit zijn mond.
En smeekt mijn vijand 'laat mij vrij',
leg achteloos zijn vraag terzij.
[3]
Maak, Heer, een einde
aan zijn leven
en geef een ander mens zijn taak.
Dat vrouw en kinderen beleven
gevolgen van zijn wrok en haat:
zijn nageslacht de bedelstaf,
een huis in puin als loon en straf.
[4]
Schuldeisers,
neemt nu zijn vermogen
en plunderaars, maakt volop buit!
Doe hem geen goed meer in zijn ogen,
zijn wezen oogsten bitter kruid.
Dat weggevaagd wordt zijn geslacht
en nimmermeer zijn naam herdacht.
[5]
Heer, zie het onrecht
van zijn ouders
en denk aan wat zijn moeder deed.
Leg dat als last neer op zijn schouders
zodat de dood hun naam weer weet.
Hij dacht er niet aan goed te zijn,
graag deed hij armen enkel pijn.
[6]
Het liefste wilde hij vervloeken,
een zegen kwam nooit van zijn stem.
Laat hij nu zelf vervloeking boeken,
houdt elke zegen ver van hem!
De vloek is hem als een gewaad;
geef, dat zijn vloeken op hem slaat.
[7]
O Heer, straf hen
die mij aanklagen,
dat op hen slaat hun eigen daad.
Laat hen maar zelf de lasten dragen
van welbewuste lasterpraat.
O laat hun lichaam zijn gevuld
met vloeken waarin men zich hult.
[8]
Maar U, mijn Heer en God,
bevrijd mij,
dat bent U aan uw naam verplicht.
Red mij toch in uw grote liefde,
ik ben gewond en zie geen licht.
Ik ben gekwetst tot in mijn hart,
ik ben ellendig, arm, benard.
[9]
Wat is er van mijn leven over?
't Glipt als een schaduw van mij weg,
als dood insect tussen het lover.
Met mijn gezondheid gaat het slecht.
Geen mens meer die mij nu nog acht
en zien ze mij, dan klinkt gelach.
[10]
O Heer, mijn God,
wil mij bevrijden
en help mij want U bent toch goed!
En laat mijn vijanden belijden
dat het uw hand is die dit doet.
Ik leg hun vloeken naast mij neer,
als U, mijn God, mij zegent, Heer!
[11]
Ik zal de Heer
luid danken, loven,
Voor Hem komt steeds de arme boven
en wint door Hem het rechtsgeding.
En sleept het kwaad hen voor 't gerecht.
't is God die 't rechtsgeding beslecht.
temidden van een grote kring.