(11) Mijn schuilplaats is de Here.
[1]
Mijn schuilplaats is de Here.
Wie spreekt dan toch dit woord:
Je kunt je niet verweren,
vlucht voor men jou vermoordt
als opgejaagde vogel,
voortdurend onder schot
een prooi voor goddelozen,
voor mensen zonder God.
[2]
Wat als het recht vertrapt is,
wat kan een mens nog doen?
Hoe eerlijk men ook zijn wil,
verduisterd is 't fatsoen.
[3]
De Heer woont in zijn tempel,
zijn troon staat hemelhoog.
Hij drukt op aard' zijn stempel:
het toezicht van zijn oog!
Hij ziet wat in ons omgaat,
kent mensen, goed of slecht.
Hij haat wie om zich heen slaat,
zijn vonnis trekt dit recht.
[4]
Hij komt in vuur en oordeel,
houdt van gerechtigheid.
Wie eerlijk leeft, heeft voordeel:
hij ziet Gods heerlijkheid.