(26) Juicht, aarde, juicht alom de Heer
Psalm 100: 1-4
[1]
Juicht, aarde, juicht alom de Heer!
dient God met blijdschap, geeft Hem eer.
Komt, nadert voor Zijn aangezicht,
zingt Hem een vrolijk lofgedicht.
[2]
De Heer is God: erkent, dat Hij,
ons heeft gemaakt (en geenszins wij)
Tot schapen, die Hij voedt en weidt,
een volk, tot Zijne dienst bereid.
[3]
Gaat tot Zijn poorten in met lof,
met lofzang in Zijn heilig hof.
Looft Hem aldaar met hart en stem,
prijst Zijne Naam; verheerlijkt Hem!
[4]
Want goedertieren is de Heer,
Zijn goedheid eindigt nimmer meer.
Zijn trouw en waarheid houdt haar kracht,
tot in het laatste nageslacht.