[1]
Geef uw lot in handen van uw Vader.
laat uw toekomst over aan de Heer.
Hart vol onrust, zie, Zijn licht komt nader,
en de bergen werpt Zijn almacht neer.
[2]
Rust des hemels, nu door niets bewogen,
hemelvreugde voor 't vermoeide hart;
in deez' schuilplaats, aan haar zorg onttogen,
vindt de ziele rust voor leed en smart.
[3]
Zij, die bidden, hebben niets te vrezen,
schoon zij lopen, worden zij niet moe.
Nooit zal 't strijden hun te moeilijk wezen,
in de storm zendt God hun vrede toe.
[4]
Moet gij door een dal van tranen henen,
grijpt uw harte soms ontroering aan,
Zijn stem spreekt: wil niet langer wenen,
houd steeds moed, want ik zal met u gaan.
[5]
Geef ook mij, Heer, deze diepe vrede,
die ontspringt van U, mijn Rots, alleen;
dan voert nooit de vijand mij meer mede;
nimmer wank'len zullen dan mijn schreen.