(55) Ik buig m' aan Uwe kribbe nu
[1]
Ik buig m' aan Uwe kribbe nu,
O Jezus, Gij, mijn leven!
Nu 'k voor U kniel. nu geef ik U.
wat Gij mij hebt gegeven.
O! Neem het 't is mijn alles, Heer!
Als ik 't U geef, ik heb niets meer;
neem 't aan in welbehagen.
[2]
Ja, lang voor mijn geboortestond,
waart Gij voor mij geboren.
En voor ik U voor eeuwig vond,
had Gij mij reeds verkoren.
Eer 's Vaders hand m' in 't aanzijn bracht,
had Hij goedgunstig reeds bedacht,
hoe 'k zou tot d' Uwe worden.
[3]
Ik lag gehuld in eeuw'ge nacht;
Gij werd mijn Zon, zo blijde;
de Zon die mij heeft aangebracht
recht en ontferming beide.
O, Zon! Gij bracht mij leven, licht,
de glans der vreugd' op 't aangezicht.
Hoe schoon zijn Uwe stralen!
[4]
Gij, door Wie 't al het aanzijn kreeg,
is 't moog'lijk. grote Koning,
dat Gij het hart. dat voor U neeg,
kiest tot een eeuw'ge woning?
Daal neer dan, heilig Hemelvorst,
in 't hart, dat naar de liefde dorst,
en geef het rust en vrede.