[1]
Zoek, die daar roekeloos dwalen,
zoek, die de zonde daar dient.
leer de verdoolden te kennen,
t hart van hun liefd'rijkste Vriend.
Kniel, waar verstoten zij lijden,
help met ontfermend geduld:
leer hen de liefde van Christus.
zeg hun: geboet is uw schuld.
[chorus]
Neen, niemand zwijg' stil,
niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil.
Neen, niemand verlooch'ne zijn Heiland,
spreek en doe steeds naar Zijn wil.
[2]
Werk, hoe de vijand moog' lachen,
hoe hij uw trouwe bespot;
blijdschap, die nimmermeer eindigt,
is dan uw deel eens bij God.
Sta in 't gelove van Jezus,
wacht van de hemel uw kroon;
nooit zullen wijken of vallen,
zij, die daar volgen Gods Zoon.
[chorus]
Neen, niemand zwijg' stil,
niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil.
Neen, niemand verlooch'ne zijn Heiland,
spreek en doe steeds naar Zijn wil.
[3]
Offer uw hart op Gods altaar,
u, niet uw hulp, vraagt de Heer.
't Lied, worde staam'lend gezongen,
blijdschap en licht brengt het weer.
Offer uw hart in uw zangen,
toon, dat genĂ¢ u geschiedt;
als gij voor Jezus moet lijden,
roem tot het eind Hem uw lied.
[chorus]
Neen, niemand zwijg' stil,
niemand zwijg' stil, niemand zwijg' stil.
Neen, niemand verlooch'ne zijn Heiland,
spreek en doe steeds naar Zijn wil