(111) U nabij
[1]
U nabij, U altijd nader
trekk' ons, Heer. Uw naam en kruis;
wees onz' Leidsman tot de Vader,
op de weg naar 't Vaderhuis.
[chorus]
U nabij, U nabij,
nader, nader, immer meer;
tot verlost, Heer, door Uw kruis,
haast w' U zien in 't Vaderhuis.
[2]
Gij alleen kunt ons verlossen,
als de vijand ons belaagt;
maar wat hij besta, blijkt ijdel,
als Uw hand ons, zwakken, schraagt.
[chorus]
U nabij, U nabij,
nader, nader, immer meer;
tot verlost, Heer, door Uw kruis,
haast w' U zien in 't Vaderhuis.
[3]
Doe ons in Uw kracht volharden;
maak ons in Uw heilsnaam groot;
leer ons U, als Leidsman, volgen;
trouw U houdend tot de dood.
[chorus]
U nabij, U nabij,
nader, nader, immer meer;
tot verlost, Heer, door Uw kruis,
haast w' U zien in 't Vaderhuis