[1]
Werk, want de nacht zal komen
werk van de morgen aan;
laat niet in ijd'le dromen
't ochtenduur vergaan.
Tijd weet van slaap noch rusten;
zie 't zonlicht op zijn baan,
en laat u niets gelusten,
voor gij hebt gedaan.
[2]
Werk, want de nacht zal dalen
en eer uw hart 't vermoedt;
werk door dan, ook bij 't stralen
van de middaggloed.
Uit al uw macht gedurig volbracht,
wat gij ook doet;
een geest, getrouw en vurig,
maakt uw arbeid zoet.
[3]
Werk, want het rustuur nadert:
zie, hoe het westen wacht,
van gouden glans dooraderd,
haast komt nu de nacht.
Zo keert ons licht tot duister,
wordt macht'loos onze kracht!
Maar 't werk houdt eeuwig luister;
in de Heer volbracht.