(127) Wanneer de Heer het huis niet bouwt
[1]
Wanneer de Heer het huis niet bouwt,
heeft weer een mens op niets vertrouwd.
Geen mensenwacht is echt volmaakt,
als God niet zelf de stad bewaakt.
[2]
Het geeft je niets als je hard werkt,
het brood verdient en niet eens merkt,
dat God het zijn geliefden geeft,
zelfs in de slaap te geven heeft.
[3]
God schenkt de ouders een gezin.
Zijn gaven wonen bij hen in.
Een flinke zoon is als een rots,
een machtig wapen, vadertrots.
[4]
Gelukkig wie op zonen boogt,
hij heeft veel pijlen op zijn boog,
hij voert met recht en kracht het woord
bij rechtsgedingen in de poort.