(159) Mij is erbarming wedervaren
[1]
Mij is erbarming wedervaren,
Door Zijn gena in schuld verneêrd;
Mijns Heilands gunst deed mij 't ervaren,
Hoewel mijn hart 't niet had begeerd.
Nu ben ik in mijn ziel verblijd,
En roem ik Gods barmhartigheid.(3x)
[2]
'k Heb niets verdiend dan vloek te horen,
Toch wil mij God genadig zijn;
Met God verzoend en nieuw geboren,
Maakt Hij door 't bloed Zijn Zoons mij rein.
Vanwaar mij dit? Hoe is 't geschied?
Erbarming is 't en anders niet.(3x)
[3]
Zo mag ik mij in God beroemen;
'k Spreek daarvan, als een mens 't mij vraagt;
Ik kan het slechts erbarming noemen,
Waarvan geheel mijn hart gewaagt;
Ik buig mij neer en ben verblijd,
En roem in Gods barmhartigheid.(3x)
[4]
Dat laat ik mij door niemand roven,
Daarin beroem ik mij alleen;
In Gods erbarming blijf ik geloven,
Daar pleit ik op in mijn gebeên;
Op dat erbarmen duld ik nood,
En daarop hoop ik in de dood.(3x)