[1]
Wij gaan naar het land van de reinen van harte:
het huis des geluks en der liefde omhoog.
O, gij, die daar omdoolt in zonde en smarte.
Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[chorus]
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[2]
Daar ginds in dat land
is geen kommer of smarte,
geen nevel van droefheid bewolkt daar het oog.
Gij, wien 's levens last
vaak heeft verbrijzeld het harte,
ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[chorus]
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[3]
Geen armoede heeft daar de ziel ooit te vrezen.
In God is zij rijk, en Hem ziet daar het oog!
Geen ziekte of dood zal daar immermeer wezen;
ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[chorus]
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[4]
Bereid is de plaats voor hen, die geloven,
eer dat nog de geest aan de aarde ontvlood;
voor u is er plaats in het Vaderhuis boven!
Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[chorus]
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Wilt gij gaan? Wilt gij gaan?
Ei zeg, wilt gij gaan naar het Eden omhoog?
[5]
Dringt voort, zaal'ge strijders,
het land komt reeds nader
en spoedig verzadigt zijn schoonheid ons oog.
Eerlang zijn wij thuis bij de hemelse Vader
en smaken 't geluk van het Eden omhoog!
[chorus]
Ja, wij gaan Ja, wij gaan
Ja, wij gaan Ja, wij gaan Triomf!
Ja, wij gaan naar het Eden omhoog