(161) Wij reizen steeds voort
[1]
Wij reizen steeds
voort naar het huis van de Vader,
het Eden van reinheid, van liefd' en genot.
En iedere dagreis brengt hoopvol ons nader
de sabbat des vredes, ons wachtend bij God.
[chorus]
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Naar 't Eden van liefd' en van eeuwige vreê?
[2]
In 't land der beloften wist God alle tranen,
geen zonde, geen rouwe, geen dood is daar meer;
wij volgen het pad, dat Gods Zoon wilde banen
en geven, Hem volgend als Leidsman, de eer.
[chorus]
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Naar 't Eden van liefd' en van eeuwige vreê?
[3]
Gewassen in 't bloed, ons vergoten ten leven,
gekleed in een priesterlijk sneeuwwit gewaad,
zal daar lof en dank Zijn Gemeente Hem geven,
de ontelb'ren, verlost naar Gods eeuwige raad.
[chorus]
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Naar 't Eden van liefd' en van eeuwige vreê?
[4]
Gemeente, laat luid hier uw reislied'ren horen,
de lied'ren des opgaans naar 't Sion omhoog;
haast klinken zij reiner, gemengd in de koren
ter eer van de Held, Die 't verderf ons onttoog.
[chorus]
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Volgt gij mee? Volgt gij mee?
Naar 't Eden van liefd' en van eeuwige vreê