[1]
Uit diepten van ellende
roep ik om hulp, o Heer.
Wilt U zich tot mij wenden?
Ik zie geen uitweg meer.
Heer, luister toch aandachtig!
Hoe blijf ik overeind?
Want U ziet mijn gedachten,
mijn ongerechtigheid.
[2]
Maar U weet te vergeven;
ik heb ontzag voor God.
U geeft weer hoop ten leven,
bevrijdt mij van mijn lot.
Mijn God wil ik verwachten
en zijn bevrijdend woord,
zoals de wachters wachten
op licht dat 's morgens gloort.
[3]
Vertrouw op God, de Here,
o volk van Israƫl.
Zijn liefde, niet te keren,
maakt alle dingen wel.
Bij God is steeds verlossing
en goedertierenheid,
bij Hem alleen bevrijding
van schuld in eeuwigheid.