(274) Hoe zal 't ons zijn, als eenmaal wij verkeren
[1]
Hoe zal 't ons zijn, als eenmaal wij verkeren
aan 't einde van de lang gestreden strijd
en wij naar 't Vaderland des Vaders keren,
naar 't land van licht en eeuw'ge heerlijkheid?
Als wij het laatste stof van onze voeten,
het laatste zweet verwijd'ren van 't gelaat
en daar de heil'gen van eertijds begroeten.
Wie heeft er woorden voor die toekomststaat?
[2]
Hoe zal 't ons zijn, als wij met helle stralen
van 't Godd'lijk licht als overgoten zijn
en, o wat vreugde, dan ten eersten male
te zijn als Hij, in waarheid vlekk'loos rein?
Hoe wij, door geen onreinheid uitgesloten,
versierd zijn met de gouden Koningskroon,
als hemelburgers, Godes huisgenoten,
voor eeuwig juichen om des Heren troon?
[3]
Hoe zal 't ons zijn, als Jezus eens zal roepen:
"Komt, gij gezegenden, komt meê in 't licht!"
en voor de troon met duizend Eng'lengroepen
Hem zien van aangezicht tot aangezicht?
Die ogen zien, die eens van tranen vloten
vanwege 's mensen ongerechtigheid.
De wonden, die het kostb're bloed vergoten,
dat ons van dood en hel nu heeft bevrijd?