(141) Heer, kom toch snel, ik roep tot U
[1]
Heer, kom toch snel,
ik roep tot U.
Wilt U mij horen, bid ik nu.
Als ik U aanroep in gebed
ervaar ik steeds uw hand die redt.
[2]
Ik hef mijn handen naar U op.
Aanvaard mijn bidden, Heer, mijn God,
als offer voor uw reukaltaar,
als avondoffer, dankgebaar!
[3]
Heer, zet een wacht neer
bij mijn mond.
Laat mij niet spreken zonder grond.
Bewaar mij voor de slechte daad,
dat ik niet meedoe aan het kwaad.
[4]
Wijst men rechtvaardig mij terecht
dan doet dit goed, 't is of U zegt:
"Ik zalf met olie 't schuldig hoofd
en Ik herstel zoals beloofd!"
[5]
Als ik moet lijden ongegrond,
bid ik voor daders met mijn mond.
En als de dood hen krachtig raakt,
leeft in mijn hart geen leedvermaak.
[6]
Ik schuil bij U, mijn God en Heer,
laat mij niet sterven zondermeer.
Houd mij uit netten van het kwaad,
verstrik het in zijn eigen daad.