(340) Zingt, zingt een gezang de Here
Ps. 98: 1, 3, 4
[1]
Zingt, zingt een nieuw gezang de Here,
Die grote God, Die wond'ren deed!
Zijn rechterhand vol sterkt' en ere
Zijn heilig' arm wrocht heil na leed.
Dat heil heeft God nu doen verkonden;
Nu heeft Hij Zijn gerechtigheid,
Zo vlekkeloos en ongeschonden,
Voor 't heidendom ten toon gespreid.
[2]
Doe bij Uw harp de psalmen horen,
Uw juichstem geev' de Here dank!
Laat klinken, door Uw tempelkoren,
Trompetten en bazuingeklank!
Dat 's Heren huis van vreugde druise,
Voor Isrels grote Opperheer;
De zee met hare volheid bruise:
De ganse wereld geev' Hem eer!
[3]
Laat al de stromen vrolijk zingen,
De handen klappen naar omhoog;
't Gebergte, vol van vreugde, springen,
En hupp'len, voor des Heren oog!
Hij komt, Hij komt om d' aard te richten,
De wereld in gerechtigheid;
Al 't volk, daar 't wreed geweld moet zwichten,
Wordt in rechtmatigheid geleid.