[1]
Ai ziet! Hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen,
van 't zelfde huis als broeders samen wonen,
daar 't liefdevuur niet wordt verdoofd;
't is als de zalf op 's Hogepriesters hoofd,
de zalf, waarmee hij is aan God gewijd,
die door haar reuk het hart verblijdt.
[2]
Die liefdegeur moet elk tot liefde nopen,
als d' olie, die van Arons hoofd gedropen,
Zijn baard en klederzoom doortrekt;
z' is als de dauw, die Hermons kruin bedekt.
die Zions top met vruchtbaar nat besproeit
en op zijn bergen nedervloeit.
[3]
Waar liefde woont, gebiedt de Heer Zijn zegen:
daar woont Hij Zelf, daar wordt Zijn heil verkregen
en 't leven tot in eeuwigheid.