(410) Verlosser, Vriend, o hoop, o lust
[1]
Verlosser, Vriend, o hoop, o lust
van die U kennen, neem het lied,
dat U in 't stof een sterv'ling biedt,
een zondaar, die Uw voeten kust;
een zondaar, een verlost', o Heer!
En nu geen zondaar meer.

O, neem het aan,
Gij laat geen bidder staan;
Gij hoort in hemelingen
verloste zondaars zingen;
o, neem het aan.
[2]
Waar is een vreugd, een kalmt', een heil,
zo zalig als dit hoogst genot?
Het vloeit uit God en keert tot God.
Het heeft noch maat, noch perk, noch peil;
in Jezus is mijn zalig lot
verborgen bij mijn God;

Hij is mijn lust,
ook als mijn stof eens rust.
O, prijst Hem, mijn gezangen!
Ik blijf Zijn komst verlangen;
Hij is mijn lust!