(421) Wie maar de goede God laat zorgen
[1]
Wie maar de goede God laat zorgen
en op Hem hoopt in 't bangst gevaar.
Is bij Hem veilig en geborgen,
die redt Hij godd'lijk, wonderbaar.
Wie op de hoge God vertrouwt
heeft zeker op geen zand gebouwd.
[2]
Wat baat ons al 't zwaarmoedig vrezen?
Wat baat ons 't zuchten wee en ach.
Vergeefs zou al ons zuchten wezen,
al kermden w' ook de ganse dag.
De last des jammers, die men draagt,
drukt maar te meer, hoe meer men klaagt.
[3]
Men blijv' eerbiedig God verbeiden
en zwijg' de Heer ootmoedig stil.
Hij zal ons naar Zijn raad geleiden.
't Is goed en heilig, wat Hij wil.
Vertrouw het aan Zijn wijsheid vrij.
Hij weet, wat elk het nuttigst zij.
[4]
Treed vrolijk voort op 's Heren wegen
en neem Uw plicht getrouw in acht.
't Wordt eind'lijk alles U ten zegen,
wanneer U biddend daarop wacht.
Wie steeds gelovig op Hem ziet,
begeeft, verlaat hij eeuwig niet.