[1]
Eén naam is onze hope,
één grond heeft Christus' kerk,
zij rust in énen dope
en is Zijn scheppingswerk.
Om haar als bruid te werven
kwam Hij ten hemel af.
Hij was 't, die door Zijn sterven
aan haar het leven gaf.
[2]
Vergaard uit alle streken
in heel de wereld één,
werd dit haar zalig teken,
dat allen is gemeen.
Eén bede vouwt de handen,
één zegen breekt het brood,
één vuurbaak staat te branden
in 't duister van de dood.
[3]
Bij 't bloedlicht der flambouwen,
in 't heetste van de strijd,
wacht zij in stil vertrouwen de vrede voor altijd,
tot eind'lijk voor haar ogen,
waarin 't verlangen brandt,
het schouwspel komt getogen
der kerke triumfant.
[4]
In haar drie-een'gen Here,
nog in haar aardsen strijd,
blijft zij met hen verkeren,
wie ruste werd bereid.
Geef dat in Uw genade,
o God, ook eenmaal wij
langs Uwe lichte paden
gaan tot der zaal'gen rei!