(479) Zingt, gij afgelegen landen
[1]
Zingt, gij afgelegen landen,
zingt, gij verste volken, zingt!
Jezus reikt u zelf de handen,
volken hoort: Zijn heilstem dringt
ook in 't einde tot u door.
Al wat leeft, dank' Hem daarvoor.
[2]
Groot en klein uit alle oorden
zien wij komen tot die stem,
luist'ren naar Zijn liefdewoorden;
vrijen, slaven dienen Hem.
Dalen rijst, zinkt bergen neer;
baant de weg voor onze Heer!
[3]
Ziet, Hij komt, om alle volken
mild te zeeg'nen als hun Heer!
Met Hem daalt er uit de wolken
overvloed van zegen neer;
zelfs in 't land van slavernij
maakt de Zoon in waarheid vrij.
[4]
Zo, zo zien wij 't Godsrijk komen,
't komt steeds nader elke dag.
Amen, zeggen alle vromen;
kom, ja kom, o blijde dag,
dat al 't menselijk geslacht
aan de Heer word' toegebracht!