(480) Van ied're smet, Heer, rein
[1]
Van ied're smet, Heer, rein,
Van elke zonde vrij,
O, Heiland, dat is 't heil dat Gij,
Bereid hebt ook voor mij!
En viel 'k soms in 't verleên
Door vrees of twijfel, Heer,
Ik spoed mij naar Uw kruis dan heen,
En leg mij aldaar neêr!
[2]
Mijn zonden wil ik niet
Voor U bedekken, Heer,
En schoon de wereld op mij ziet,
Mijn schuld leg 'k voor U neer.
Van U alleen toch is 't
Dat ik mijn hulp verwacht;
Ik kom als een gebonden ziel,
Die naar bevrijding smacht.
[3]
Daar op Uw altaar leg 'k
Mijn afgodsbeelden neer;
Ik wens slechts, dat Gij in mijn hart
Zult wonen als mijn Heer.
Verteer nu door Uw vuur
Het offer dat ik bracht;
En dan verrijzend, wil ik steeds
Vertrouwen op Uw kracht.
[4]
Door Uwe Geest bestraald,
Door U, Heer, nu verlicht,
Zie 'k, hoe mijn hart steeds heeft gedraald,
T' aanvaarden deze gift.
Schenk mij nu Uw genâ,
Uw wijsheid, liefd' en kracht.
Om steeds te leven hier op aard
Voor U, Heer, dag en nacht!