(486) O hoofd, bedekt met wonden
[1]
O hoofd, bedekt met wonden,
belaân met smart en hoon,
o hoofd, ten spot ombonden
met ene doornenkroon,
eertijds gekroond met stralen
van meer dan aardse gloed,
waarlangs nu drupp'len dalen;
'k breng zeeg'nend U mijn groet!
[2]
Van al de last dier plagen,
met Goddelijk geduld,
o Heer, door U gedragen,
heb ik, heb ik de schuld!
Och, zie, hoe 'k voor uw ogen
hier als een zondaar sta
en schenk vol mededogen
m' een blik van uw genâ!
[3]
U zij de dank mijns harten,
U, Jezus dier'be vriend,
voor 't dragen van die smarten,
alleen door mij verdiend!
Och, blijv', wat troost ik derve,
de hoop op U mij bij,
opdat, wanneer ik sterve,
in U mijn einde zij!