(530) Mijn ziel verheft Gods eer
Lofzang van Maria
[1]
Mijn ziel verheft Gods eer:
mijn geest mag blij de Heer
mijn Zaligmaker noemen,
Die in haar lage staat
Zijn dienstmaagd niet versmaadt,
maar van Zijn gunst doet roemen.
[2]
Want zie, om 's Heren daân
zal elk geslacht voortaan
alom mij zalig spreken,
wijl God na ramp en leed
mij grote dingen deed:
nu is Zijn macht gebleken.
[3]
Hoe heilig is Zijn naam!
Laat volk bij volk te zaâm
barmhartigheid verwachten,
nu Hij de zaligheid
voor die Hem vreest bereidt
door al de nageslachten.
[4]
Des Heren arm is sterk,
Hij deed een krachtig werk:
die hoog zijn van gevoelen,
heeft Hij verstrooid, verward
met alles, wat het hart
dier trotsen mocht bedoelen.
[5]
Die stout zijn op hun macht,
heeft Hij versmaad, veracht,
gestoten van de tronen;
maar Hij verhoogt en hoedt
het nederig gemoed,
waarin Zijn geest wil wonen.
[6]
Hij heeft na lang geduld
met goederen vervuld
der hongerigen monden.
Hij zag geen rijken aan,
maar heeft z' in hunnen waan
gans ledig weggezonden.
[7]
Zijn goedheid klom ten top:
Hij nam Zijn Isr'el op
naar 't heil, Zijn knecht beschoren,
gelijk Hij, ons ten troost,
aan Abram en zijn kroost
voor eeuwig had gezworen.