(16) Bescherm mij, God,
[1]
Bescherm mij, God,
'k ben veilig slechts bij U.
U bent mijn God,
mijn schuilplaats voor mijn leven.
Niemand ter wereld, die U evenaart.
Ik vind mijn vreugd in mensen, die U geven
heel hun bestaan, dat heilig is en goed;
rechtvaardigheid bepaalt
geheel hun streven.
[2]
Wie aan de and're goden
zich verbindt
krijgt met ellende
en met smart te maken.
Ik zal niet meedoen
aan hun offerdienst
en voor hun bloeddorst
zal ik blijven waken.
[3]
Ik zal hun naam
niet noemen met mijn mond
en mij onthouden van hun valse zaken.
[4]
U, God mijn Heer,
bent alles, wat ik heb.
Mijn leven ligt volledig in uw handen.
Ik ben tevreden met wat U mij geeft.
Mijn erfdeel ligt in liefelijke landen.
Ik ben gelukkig in uw overvloed;
mijn bekers zijn gevuld
tot aan hun randen.
[5]
Ik prijs de Heer,
Hij geeft mij goede raad.
Hij leidt ook 's nachts mijn wil
en mijn gedachten.
God houd ik steeds voor ogen,
want Hij staat
steeds aan mijn zij
bij dagen en bij nachten.
[6]
Ik ben verheugd,
ik zing Hem eeuwig lof.
Veilig zijn allen,
die uw hulp verwachten.
[7]
U geeft mij niet als prooi
aan 't dodenrijk,
beschermt mij voor het graf
in al zijn dreigen.
Het levenspad wijst U mij telkens aan.
Tot overvloed laat U mijn vreugde stijgen.
U bent aanwezig en uw rechterhand
doet mij uw volle lieflijkheid verkrijgen.