[1]
Zo laat Gij, Heer, Uw knecht,
naar 't woord, hem toegezegd,
thans henengaan in vrede,
nu hij Uw zaligheid,
zo lang door Hem verbeid,
gezien heeft op zijn bede.
[2]
Een licht, zo groot, zo schoon,
gedaald van 's hemels troon,
straalt volk bij volk in d' ogen,
terwijl het blind gezicht
van 't heidendom verlicht
en Isr'el zal verhogen!