(609) De herdertjes lagen bij nachte
[1]
De herdertjes lagen bij nachte,
Ze lagen bij nacht in 't veld;
Ze hielden vol trouwe de wachte;
Ze hadden de schaapjes geteld.
Daar horen zij d' engelen zingen,
hun liederen vloeiend en klaar;
De herders naar Bethlehem gingen;
't Liep tegen het Nieuwe jaar.
[2]
Toen zij er te Bethlehem kwamen,
Daar schoten drie stralen dooreen;
Een straal van omhoog zij vernamen;
Een straal uit het kribje beneên:
Toen vlam d' er een straal uit hun ogen,
En viel op het kindeke teer;
zij stonden tot schreiens bewogen,
En knielden bij Jezus neer.
[3]
Maria, die bloosde van weelde,
Van ootmoed en lief'lijke vreugd;
De goede Sint Joseph, hij streelde
het Kindje, der mensen geneucht,
De herders bevalen te weiden
Hun schaapjes aan d' engelenschaar,
"Wij kunnen van 't kribje niet scheiden,
Wij wachten het Nieuwe Jaar".
[4]
"Och Kindje, och Kindje, dat heden
In 't need'rige stalletje kwaamt,
Ach, laat ons Uw paden betreden;
Want Gij hebt de wereld beschaamd.
Gij komt om de wereld te winnen,
De machtigste Vijand te slaan;
De kracht Uwer liefde van binnen
Kan wereld noch hel weêrstaan".